Programma's

Onderwijs

Talentontwikkeling en achterstandsbestrijding

Steeds meer peuters met VVE-indicatie

Sinds 2014 wordt op het consultatiebureau gekeken of kinderen een taal- en/of ontwikkelingsrisico lopen. Zo'n risico kan in kenmerken van de ouders liggen (bijv. een laag opleidingsniveau of psychische problemen) maar ook in het kind zelf (bijv. omdat de spraakontwikkeling achterblijft). Is dat het geval dan krijgt zo'n kind een indicatie voor- of vroegschoolse-educatie (VVE). Hij/zij komt in aanmerking voor een gesubsidieerde plaats op een peutergroep. Bovendien kunnen kinderen met een indicatie de peutergroep een extra dagdeel bezoeken. Alle peutergroepen in Nijmegen bieden een speciaal VVE-programma aan. Ook sommige kinderdagverblijven hebben zo'n programma.

Het aandeel van alle 2-3 jarigen dat van de GGD een VVE-indicatie heeft gekregen is tussen 2017 en 2021 gestegen van 18 naar 22%.


Figuur: Aandeel peuters met VVE-indicatie naar leeftijd, 2017-2022. Bron: registratie GGD.

Het aandeel peuters met een VVE-indicatie neemt toe naarmate het kind iets ouder wordt. Soms kan pas op iets oudere leeftijd vastgesteld worden dat er sprake is van een ontwikkelingsrisico. Ook kan het gebeuren dat een kind een afspraak op het consultatiebureau mist en daardoor pas wat later een indicatie krijgt.
Bij de 3-jarigen heeft 25% van de peuters een VVE-indicatie. In absolute cijfers hebben we het dan over zo’n 400 kinderen per geboortejaar.

Het aandeel peuters dat een VVE-indicatie heeft loopt sterk uiteen tussen de Nijmeegse wijken:

  • In Nijmegen-Oost, -Midden en -Noord wonen relatief erg weinig peuters met een indicatie.
  • In Dukenburg en Lindenholt zijn de aandelen geïndiceerde kinderen het hoogst, tot rond of zelfs boven 50%.
  • Ook in Hatert en Neerbosch-Oost zijn de aandelen peuters met een indicatie relatief hoog.

Figuur: % peuters met een VVE-indicatie, feb 2022, bron: GGD.

In 2018/2019 is de gemeente Nijmegen gestart met een systeem om subsidie voor peuters met een VVE-indicatie te verstrekken (Peutermonitor). Na een aanloopperiode brengt dit systeem nu ook in beeld hoeveel van de geïndiceerde peuters gebruik maken van een VVE-aanbod.


Figuur: % geindiceerde peuters naar leeftijd in maanden dat bereikt wordt met VVE-aanbod, bron: Peutermonitor

Dat percentage zakte van 90% bij de start van de meting  tot 83% in december 2020, om vervolgens weer wat bij te trekken tot rond 85 tot 87%. Kinderopvangorganisaties vermoeden dat deze ontwikkeling te maken heeft met corona, waardoor bij een klein deel van de ouders angst zou kunnen bestaan hun kind naar opvang te brengen. Je ziet de heftigste schommelingen en grootste daling in bereik bij de groep peuters van 24 tot 29 maanden. Dit betreft een relatief kleine groep die nieuw start op de opvang. Het is goed voorstelbaar dat juist hier het gebruik wat terugloopt. Omdat het om absoluut gezien weinig kinderen gaat geeft dit snel grote veranderingen in het bereikpercentage.

Vanaf schooljaar 2019/2020 nieuwe achterstandsindicator in het basisonderwijs

Met ingang van het schooljaar 2019/2020 hanteert het Ministerie van Onderwijs een nieuwe achterstandsindicator. In de oude gewichtenregeling bepaalden de scholen per kind of er sprake was van risico op onderwijsachterstand aan de hand van een regel waarin het opleidingsniveau van de ouders heel belangrijk was.
In de nieuwe achterstandsindicator bepaalt het CBS per kind en school in welke mate er sprake is van risico op onderwijsachterstand. Het CBS baseert zich daarbij op  het opleidingsniveau van de ouders, het herkomstland van de moeder, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en deelname aan de schuldsanering.

Volgens de nieuwe achterstandsindicator is het aandeel kinderen met een achterstandsrisico in Nijmegen gemiddeld: in Nijmegen hoort 16% van de basisscholieren tot de 15% van de Nederlandse basisscholieren met het hoogste risico op onderwijsachterstand. Het aandeel in de overige kennissteden varieert, er is geen sprake van een patroon.

figuur: aandeel BO-leerlingen dat hoort tot 15% Nederlandse leerlingen met hoogste kans op onderwijsachterstand, bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum 2020

Binnen Nijmegen gekeken zijn de sterkste concentraties van kinderen met een hoog risico op onderwijsachterstand in Nije Veld, Hatert, Neerbosch-Oost en Dukenburg.

figuur: Concentratie leerlingen met risico op onderwijsachterstand, bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum 2020

De 11 Nijmeegse basisscholen, die tot de 15% van de Nederlandse basisscholen horen met de meeste leerlingen met risico op onderwijsachterstanden, zijn over het algemeen te vinden bij deze concentraties.

Figuur: Nijmeegse scholen naar schoolweging, valt de score in de landelijke 15% met zwaarste of lichtste populatie of in het middensegment. Bron: CBS schoolweging 2020/2021

Sterke samenhang tussen schoolweging en schooladvies leerlingen

Met de nieuwe achterstandsindicator wordt door het CBS per school een schoolweging berekend. Bij deze maat wordt zowel naar het aantal leerlingen met een achterstandsrisico als naar de zwaarte van dat risico gekeken.
De schoolweging ligt tussen de 20 (geen leerlingen met een achterstandsrisico) en 40 (veel leerlingen met een achterstandsrisico).

In de figuur is te zien dat op de Nijmeegse scholen die een hoge schoolweging hebben (meer dan 35) meestal minder dan een kwart tot 30% van de leerlingen een schooladvies op minstens havo-niveau krijgt. Op scholen met een lage schoolweging (onder 25) is het aandeel advies op minstens havo-niveau veel hoger, vaak tussen de 60 en 80%.


Figuur: Iedere stip staat voor een Nijmeegse basisschool en laat zien wat voor die school de schoolweging is en het % in groep 8 dat advies op minstens havo-niveau krijgt, schooljaar 2020/21. bron: DUO.

Wanneer het schooladvies aansluit bij het niveau van het kind is iedere verwijzing, of die nu naar vmbo of vwo is, goed. Passend bij de capaciteiten van het kind, en aansluitend bij de maatschappelijke behoefte aan een beroepsbevolking met verschillende vaardigheden en van verschillend opleidingsniveau.
Het is wel onwenselijk als kinderen met lager opgeleide ouders "ondergeadviseerd" worden. Er zijn aanwijzingen dat dat in Nederland aan de orde is (CBS 2018).

Om dit risico te verkleinen wordt, naast het schooladvies van de leerkracht, ook een eindtoets bij de leerlingen van groep 8 afgenomen, om een beeld te krijgen van het niveau. Als je advies en toetsresultaat (schooljaar 20/21) vergelijkt dan zie je het volgende:

  • Een minderheid van de kinderen haalt een toetsresultaat dat aansluit bij het schooladvies (in Nijmegen 30%, landelijk een kwart).
  • Er zijn, landelijk en in Nijmegen, ongeveer evenveel kinderen die op de toets hoger scoren dan hun advies, als die op de toets lager scoren dan het advies.
  • Bij de kinderen die hoger scoren dan hun advies leidt dat maar in een minderheid tot aanpassing van het advies.

Figuur: relatie toetsresultaat en schooladvies, in Nijmegen en Nederland, bron: DUO, schooljaar 20/21

Om te zien of onderadvisering vooral voorkomt bij scholen/kinderen in een achterstandssituatie wordt in onderstaande figuur per school bekeken hoe de mate van onderadvisering zich verhoudt tot het schoolgewicht. Dan zie je dat veel scholen met een lage achterstandsscore, dus met weinig kinderen met een achterstandsrisico, relatief vaak ook een laag percentage voor onderadvisering hebben: op de 22 scholen in Nijmegen die een schoolgewicht/populatie hebben waarmee ze tot de 15% lichtste scholen in Nederland behoren krijgt een kwart van de kinderen een advies lager dan de toetsscore. Bij de 11 scholen met een schoolgewicht waarmee ze tot de 15% zwaarste scholen horen krijgt meer dan de helft een advies lager dan de toets.


Figuur: Gemiddeld percentage leerlingen per school dat een lager advies heeft gekregen dan toetsresultaat, naar populatiezwaarte van de scholen, bron: Duo, Leerlingen BO naar schooladvies en toetsresultaat

Voorbijlopers in het basisonderwijs

Bij het kiezen van een basisschool spelen veel overwegingen een rol: past het concept bij ouders en kind, is de school in de buurt, heeft de school een goede naam? In het Nijmeegse onderwijsbeleid is het het streven kinderen zoveel mogelijk in de eigen buurt naar school te laten gaan. Daarom is een van de belangrijkste plaatsingscriteria bij Schoolwijzer (het systeem van centrale aanmelding bij het basisonderwijs) het gegeven of een school al dan niet een "buurtschool" (een van de drie dichtstbijzijnde scholen) is.
Om te volgen of kinderen een school in hun woonomgeving bezoeken kunnen we onder andere kijken naar het aandeel "voorbijlopers" onder de basisschoolkinderen. Met "voorbijloper" bedoelen we kinderen die naar een basisschool gaan die minstens 300 meter verder van hun woning ligt dan de dichtstbijzijnde school.
Ruim 60% van de Nijmeegse basisscholieren is geen voorbijloper, bezoekt een school die dicht bij huis is. De rest, een derde, is wel voorbijloper. Het aandeel voorbijlopers is sinds 2014/2015 met 5% toegenomen, maar in vergelijking met vorig jaar stabiel gebleven.

Figuur: % basisscholieren per schooljaar dat een school bezoekt meer dan 300 meter verder van hun huis verwijderd dan de dichtstbijzijnde school of een school buiten Nijmegen, bron: bewerking bestanden leerplicht

Als je naar de afzonderlijke Nijmeegse scholen kijkt en de mate waarin voorbijlopen daar voorkomt, zie je veel verscheidenheid. In onderstaande figuur staat voor iedere Nijmeegse basisschool een rondje, dat aangeeft hoeveel van de kinderen in de buurt deze school voorbijlopen, maar ook hoeveel kinderen andere scholen voorbijlopen om deze school te bezoeken. Dat geeft een heel verspreid patroon:

Figuur: Nijmeegse basisscholen en de mate waarin zij voorbijgelopen worden/voorbijlopers trekken, bruine streep is Nijmeegse gemiddelde schooljaar 21/22, bron: bewerking bestanden leerplicht.

Globaal gesproken zijn er 4 verschillende combinaties:

  • A: scholen waar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief veel leerlingen van verder weg trekken, populaire scholen.
  • B: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die tegelijkertijd relatief veel leerlingen van verder weg trekken. Hierbij gaat het vooral om scholen met een uitgesproken profiel.
  • C: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief weinig kinderen van verder weg trekken, weinig populaire scholen.
  • D: scholen waar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die relatief weinig kinderen van verder weg trekken, echte buurtscholen.

Basisscholieren via Schoolwijzer geplaatst op basisschool

Voor kinderen die in Nijmegen naar het basisonderwijs gaan bestaat een centrale aanmelding, Schoolwijzer, van de samenwerkende Nijmeegse schoolbesturen. Ouders geven op naar welke school/scholen hun voorkeur uitgaat en in een grote plaatsingsronde in maart voorafgaand aan het schooljaar worden de nieuwe leerlingen "geplaatst" op de basisscholen. Als er voor een school meer belangstelling is dan er plaatsen beschikbaar zijn, wordt volgens de volgende spelregels verdeeld: eerst kinderen die een broertje of zusje op de school hebben, dan kinderen voor wie de school een buurtschool is en dan de rest. Zo nodig wordt er binnen een groep geloot.


Figuur: Plaatsing op 1e voorkeur in maartrondes 10/11, 14/15, 20/21 en 21/22, bron: Evaluatie Gemengde scholenbeleid Nijmegen, 2021, O&S

Bij de plaatsingsronde van maart is de laatste jaren het aandeel aangemelde kleuters dat op hun eerste voorkeursschool geplaatst kan worden wat lager dan in het verleden, 5 tot 10% van de kinderen krijgt geen plek op de school van eerste voorkeur. Daarvoor zijn in hoofdzaak twee redenen te noemen:

  • In Nijmegen-Noord (Lent en Ressen) is er sprake van een sterke dynamiek die samenhangt met het nieuwbouwkarakter van dit stadsdeel. Het aantal kinderen stijgt flink, en er zijn de laatste jaren verschillende scholen geopend, waardoor de keuzemogelijkheden voor ouders en kinderen toenemen. Tegelijk betekent dat dat er ook mee kans op frictie tussen vraag en aanbod is. Daardoor is het aandeel kinderen in Noord dat naar de eerste voorkeurschool gaat afgenomen.
  • Voor scholen met een uitgesproken profiel, waarmee ze kinderen uit de hele stad bedienen (Hidaya,  Meander), is er de afgelopen jaren meer belangstelling dan plaats.

Op grond van de spelregels vallen kinderen die niet in Nijmegen wonen als eerste af. Het percentage onder Nijmeegse kinderen dat niet naar de eerste voorkeur gaat is daarom lager dan onder de hele groep aangemelde kinderen.

Bij de evaluatie van Schoolwijzer in 2021 zijn de meningen en ervaringen van ouders door middel van een enquête gepeild:

  • Ouders staan in het merendeel achter de principes van Schoolwijzer (71% vindt "in de buurt naar school" heel waardevol).
  • Bijna alle ouders vinden het terecht, vooral als het om het beperken van de groepsgrootte gaat, dat er grenzen aan het aantal toe te laten kinderen gesteld worden.
  • Bij meer aanmeldingen dan plaatsen vindt 2/3 de spelregels van Schoolwijzer een goede manier om de plaatsen te verdelen. Andere verdeelregels hebben veel minder steun.
  • Desondanks ervaart 44% van de ouders Schoolwijzer wel als een inbreuk op de keuzevrijheid.

Thuiszitters en verzuim

Ieder kind onder de 16, of onder de 18 wanneer hij/zij nog geen startkwalificatie heeft, hoort naar school te gaan. Toch is dat niet altijd het geval:

  • Sommige kinderen zijn wel ingeschreven op een school, maar gaan niet. Dit heet relatief verzuim.
  • Sommige kinderen staan niet ingeschreven op een school. Dit heet absoluut verzuim.
  • Bij absoluut verzuim en langdurig relatief verzuim wordt ook wel gesproken van "thuiszitten". Wat daarbij als langdurig beschouwd wordt, verschilt van gemeente tot gemeente. Nijmegen heeft een grens van 4 weken.


Figuur: Relatie en verschillen tussen absoluut en relatief verzuim en thuiszitten.

Hoewel deze begrippen helder lijken, is het toch moeilijk hier consequent samengestelde cijfers voor te presenteren:

  • Kijk je hoeveel verzuim/thuiszitten er op een bepaald moment is of hoeveel kinderen er in een bepaalde periode hebben thuisgezeten?
  • Speciaal voor absoluut verzuim geldt het probleem dat veel van het absoluut verzuim dat in september gesignaleerd wordt administratief van aard is: pas op 1 oktober hoeven scholen hun administratie op orde te hebben en is zeker dat late inschrijvingen ook verwerkt zijn. Registreer je als bureau Leerplicht dan wel of niet gevallen van absoluut verzuim in september?
  • Bij absoluut verzuim speelt ook de omvang van de instroom van jonge asielzoekers naar Nijmegen een rol. Bij deze groep is vaak sprake van absoluut verzuim: (nog) niet ingeschreven staan bij een school.
  • Ook in cijfers van relatief verzuim kunnen administratieve effecten optreden. Een daling kan het gevolg zijn van een slechtere registratie, een stijging van een strengere controle.

Daarom is het raadzaam voorzichtig te zijn met vergelijkingen tussen steden en door de tijd.

Cijfers over het afgelopen schooljaar zijn extra moeilijk te interpreteren, omdat door de coronacrisis de scholen een behoorlijke tijd gesloten zijn geweest. Niet verwonderlijk dus dat de aantallen voor geregistreerd relatief (862) en absoluut (37) verzuim lager zijn dan in andere jaren.

In het schooljaar 2020/2021 zijn er 46 thuiszittende leerlingen geweest (bron: jaarverslag Bureau Leerplicht).

Aan een paar jaar van daling VSV komt in 20/21 een einde

Wanneer een leerling (tot 23 jaar) stopt met school zonder dat hij of zij een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt heeft (d.w.z. minimaal een opleiding havo/vwo of mbo2-niveau) is er sprake van "Voortijdig School Verlaten".
Het beleid en de aanpak van VSV wordt regionaal opgepakt. Nijmegen hoort bij de RMC-regio Rijk van Nijmegen, waaronder ook de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar en Wijchen vallen.
Na een paar jaar van daling van het VSV-cijfer in de regio Rijk van Nijmegen vertoont het voorlopige cijfer voor het schooljaar 20/21 een stijging, in lijn met de landelijke ontwikkeling. Deze stijging kan een effect van de coronacrisis zijn: verkeerde schoolkeuze door te weinig informatie (open dagen gingen niet door), mentale problemen en gebrek aan motivatie bij de studenten.

Figuur: Percentage nieuwe VSV-ers, wonend in Nijmegen, kennissteden, RMC-regio Rijk van Nijmegen en Nederland. Bron: Onderwijs in Cijfers en VSV-cijferportal.

  • In het schooljaar 20/21 verlieten in de regio 417 (1,87%) en in Nijmegen 227 (2,12%) leerlingen voortijdig het onderwijs.
  • Het regionale cijfer ligt op hetzelfde niveau als het landelijke cijfer. Het Nijmeegse cijfer is een stuk hoger, maar lager dan in de andere kennissteden.
  • De meeste VSV-ers zijn te vinden in het MBO. In het voorgezet onderwijs is de uitval beperkt.
  • Door verschillen in de manier waarop de VSV-cijfers berekend worden, zijn de uitkomsten van jaar tot jaar niet voor 100% vergelijkbaar.

Wat gebeurt er verder met de jongeren die voortijdig het onderwijs verlaten?
Om daar een goed beeld van te krijgen is tijd nodig. De meest recente cijfers betreffen schoolverlaters uit het schooljaar 2018/2019. Nadat op 1 oktober 2019 is vastgesteld dat zij VSV-er zijn wordt één jaar later, op 1-10-2020, gekeken of zij weer terug in het onderwijs zijn, of betaald werk hebben. Gegevens over de schoolverlaters van het schooljaar 2019/2020 zijn nog niet bekend.

Figuur: VSV-eres Nijmegen per schooljaar, naar situatie één jaar later. Bron: DUO/ministerie OCW.

Gemiddeld is zo'n 20% van de schoolverlaters weer terug in het onderwijs een jaar na het stoppen van de opleiding. Het aandeel dat werkt is iets groter, ongeveer 25 tot 30%. De helft van de schoolverlaters werkt niet, en gaat ook niet naar school.
In de regio Rijk van Nijmegen en in Nederland als geheel is na een jaar een iets groter deel van de VSV-ers aan het werk of terug naar school.

Concentratie en samenhang van kwetsbare groepen

Voor verschillende kwetsbaarheids- en achterstandsindicatoren is eenzelfde spreidingsbeeld over de stad te zien:

  • Wijken in Nijmegen-Oost, Heijendaal, Hazenkamp, St. Anna, Brakkenstein, Hees, Weezenhof en Nijmegen-Noord scoren (erg) gunstig.
  • Daartegenover zijn de uitslagen aan de westkant van de stad (Dukenburg, Lindenholt, Hatert, Neerbosch-Oost) vaak ongunstig.

Figuur: Aandelen peuters met VVE-indicatie (GGD februari 2022) en VO-leerlingen in 3e leerjaar dat naar havo/VWO gaat (leerplicht 20/21 en 21/22)

Dat is te zien op bovenstaande kaartjes die in beeld brengen hoe het in de verschillende wijken staat met aandelen peuters met een VVE-indicatie en met het aandeel VO-scholieren dat haar havo/VWO gaat. Ook andere indicatoren (concentratiegebieden leerlingen met achterstandsrisico, aandeel leerlingen met contact met Leerplicht, etc.) geven een vergelijkbare verdeling.

De slechte scores zijn uitingen van de minder gunstige sociaaleconomische positie van de inwoners van deze wijken. De samenhang is soms nog sterker: het kan om dezelfde huishoudens gaan, die in verschillende indicatoren naar voren komen.

Ook op schoolniveau kan er sprake zijn van concentratie en samenhang van kwetsbare leerlingen. Zo zijn vooral op scholen voor speciaal (basis) onderwijs veel leerlingen die ook indicaties voor jeugdzorg hebben. Op de reguliere basisscholen is het aandeel van zulke leerlingen bij scholen met een zware of gemiddelde populatie ook bijna de helft hoger dan bij reguliere basisscholen met een lichte populatie.

Figuur: Aandeel leerlingen met een indicatie voor jeugdzorg, bron: SSB 2021

Laaggeletterdheid

Uit het landelijk PIAAC-onderzoek blijkt dat 12% van de Nederlanders tussen de 16 en 65, in absolute termen 1,3 miljoen mensen, laaggeletterd is. Wanneer je ook laaggecijferden en 65+-ers meeneemt is de totale groep laaggeletterden en laaggecijferden 2,5 miljoen (Algemene Rekenkamer).

Laaggeletterdheid is niet hetzelfde als (semi-)analfabetisme, het niet kunnen lezen of slechts moeizaam kunnen lezen van losse letters of een paar woorden. Analfabetisme komt in Nederland, zeker onder de autochtone bevolking, maar heel beperkt voor, bij 1%  van de mensen.
Laaggeletterdheid houdt in dat men in meer of mindere mate moeite heeft met het begrijpen van geschreven informatie, als bijv. gebruiksaanwijzingen, aanvraagformulieren of brochures. Vooral mensen die geen opleiding hebben, of alleen de basisschool hebben afgemaakt, eerste generatie allochtonen en ouderen zijn relatief vaak laaggeletterd.

Figuur: Aandeel laaggeletterden per kenmerk, Nederland 2012. Bron: PIAAC, kernvaardigheden voor werk en leven.

In opdracht van de rijksoverheid zijn de PIAAC-gegevens gecombineerd met registratiedata van het CBS om zo op gemeentelijk niveau een inschatting van omvang en typering van de groep laaggeletterden te maken. Daaruit blijkt dat onder de Nijmeegse bevolking het aandeel laaggeletterden iets lager is dan het landelijk gemiddelde, omdat de Nijmeegse bevolking relatief gezien veel jonge en hoogopgeleide mensen bevat. Naar schatting is in Nijmegen ongeveer 10% van de 16 tot 65-jarigen, rond de 12.000 personen, laaggeletterd.


Figuur: Laaggeletterdheid in Nijmegen en Nederland, bron: geletterheidinzicht.nl, schatting op basis van PIAAC- en CBS-data

Vooral het aandeel "sterk laaggeletterd" is in Nijmegen wat lager dan in Nederland als geheel.
De mate van laaggeletterdheid loopt tussen de andere kennissteden sterk uiteen, van 7 of 8% in Eindhoven en Arnhem tot 13% in Tilburg en Maastricht en zelfs 24% in Enschede.

Figuur: Samenstelling groep laaggeletterden in Nijmegen en Nederland, bron: geletterheidinzicht.nl

Net als in Nederland als geheel vormen "migranten 30+ met partner en/of kind" de belangrijkste groep binnen de laaggeletterden (bijna 40%). Verder valt op dat in Nijmegen jongeren tot 30 zonder partner of kind relatief sterk aanwezig is onder de groep laaggeletterden.

Kansen op de arbeidsmarkt

Opleidingsniveau is een belangrijke indicator voor kansen op de arbeidsmarkt. Zoals in de figuur te zien is, is werkloosheid onder Nijmegenaren met een lage opleiding (d.w.z. zonder startkwalificatie) vier tot 5 keer zo hoog als bij mensen met een hoge opleiding.
Dat lager opgeleiden slechtere kansen op de arbeidsmarkt hebben is ook in heel Nederland zo. In Nijmegen, en ook in de andere kennissteden, is deze achterstandspositie echter sterker dan gemiddeld.

Figuur: Werkloosheidspercentage per opleidingsniveau, 2019/2020. Bron: CBS.

Ook uit  onderzoek van het CPB (2017) blijkt dat jongeren met een startkwalificatie het beter doen op de arbeidsmarkt: ze hebben anderhalf keer zo vaak een baan als jongeren zonder startkwalificatie, meer baan- en werkzekerheid. Ze zijn ook vaker economisch zelfstandig. Dit komt niet alleen omdat ze vaker werken maar ook omdat ze, wanneer ze werken, een beter inkomen hebben.

Deze pagina is gebouwd op 07/14/2022 17:06:38 met de export van 07/14/2022 16:46:55